Johannes Brahms (1833-1897)
Symfonie no. 3 in F op. 90 (1883)
Frei, aber froh! Zo luidt het motto, waar Brahms zijn Derde symfonie mee begint. Deze drie woorden waren zijn antwoord op het meer melancholieke “Frei, aber einsam” waarmee zijn goede vriend, violist Joseph Joachim, door het leven ging na zijn echtscheiding. Brahms, die zelf overigens nooit zou trouwen, zag de zaken positiever in. Hij was, in tegenstelling tot sommigen, bij leven al een gevierd componist. Zes jaar eerder had hij eindelijk zijn Eerste symfonie durven publiceren—de erfenis van Beethoven drukte hem lange tijd te zwaar op zijn schouders—en de Tweede volgde snel daarna. De reputatie die hij toen al had als de derde van de “drie B’s”, na Bach en Beethoven, snelde hem vooruit door heel Europa.
Maar Brahms was ook een private, teruggetrokken man, met wie het moeilijk was vrienden te maken. (De vrienden díe hij had, konden echter wel rekenen op eindeloze gulheid, warmte en trouw.) Hij zocht vaak liever de natuur op, bezocht elke dag hetzelfde Weense café en leefde, ondanks de grote opbrengsten van zijn muziek, bijzonder sober. Een groot deel van zijn geld gaf hij, vaak stilzwijgend, weg. Erebaantjes die hem aangeboden werden, sloeg hij zonder uitzondering af—hij wilde zijn tijd liever besteden aan zijn geliefde boswandelingen, en natuurlijk aan het componeren. Het is deze vrijheid, waarin hij zijn Derde symfonie schreef, in de zomer van 1883, reizend langs de Rijn. Vrij, maar gelukkig.
Wat tegenwoordig moeilijk voor te stellen is, is dat deze symfonie, ten tijde van de première, door sommigen werd beschouwd als ontoegankelijke nieuwlichterij. Deze mening was vooral de Wagner-aanhangers toegedaan, die, ondanks het overlijden van de operacomponist een jaar eerder, nog steeds fel optraden tegen de classicistische, abstracte muziek van Brahms en de zijnen. Het motto (F-Ab-F, Frei aber froh) waar de Derde symfonie mee begint, is dan ook één van de enige momenten in Brahms’ werk waar hij aan de noten een buitenmuzikale betekenis verbindt.
Inderdaad, het stuk was vernieuwend. Alle vier de delen eindigen rustig en zacht, in tegenstelling tot de doortastende slotakkoorden waar men aan gewend was. Een ander kenmerk van Brahms’ volwassen stijl komt in deze symfonie ook uitgebreid naar voren: ritmische verschuivingen over de maatstrepen heen, waardoor het soms lijkt alsof iedereen behalve de dirigent gelijk heeft en de muziek een dromerig, bijna psychedelisch karakter krijgt. En tenslotte is ook de harmonische taal, die de componist hanteert, er één om even aan te wennen; veelvuldige, wilde modulaties en een ambiguïteit tussen majeur en mineur zijn vanaf de eerste maat door de hele symfonie verweven.
Zoals hierboven vermeld begint het eerste deel met de noten F-Ab-F, en dit thema komt gedurende het hele deel in allerlei gedaanten terug. De gepassioneerde melodie die hier direct op volgt, is een citaat uit de Derde symfonie (de Rheinische) van Brahms’ toen al overleden mentor Robert Schumann, met wiens weduwe Clara hij een levenslange, liefdevolle vriendschap onderhield. Wanneer de storm van het begin is gaan liggen, vervolgt de rest van het deel met een muzikaal zelfportret, waarin alle aspecten van het muzikale materiaal èn van de componist zelf aan bod komen, met tot aan het verstilde eind een hoofdrol voor de drie stijgende noten van zijn persoonlijke motto.
In het lieflijke tweede deel is een hoofdrol weggelegd voor misschien wel Brahms’ favoriete orkestklank: die van de klarinet. Ondersteund door hier en daar zeer curieuze harmonieën, en verweven met de rest van de houtblazers, zingt deze van begin tot eind. Het derde deel hierna is een typisch Brahmsiaans intermezzo: geen wild, komisch of onvoorspelbaar scherzo, maar een rustige en onvergetelijk romantische melodie, als eerste ingezet door de cello’s. Na een ritmisch dubbelzinnig tussenstuk is het de hoorn, die in de melodie mag verdrinken. Ook dit deel eindigt uiteindelijk verstild en statisch.
De finale begint met gefluister: eerst een haastige melodie, en dan een statig koraal. Na twee plotselinge, luide uitroepen van het orkest komt uiteindelijk het eerste van vele ideeën op gang: een heldhaftige melodie in de hoorns en cello’s. Wat volgt is een stormachtig slotdeel, waarin meerdere melodieën gepresenteerd worden, op elkaar afketsen en door elkaar heen lopen. Ongekend echter, is dat Brahms uiteindelijk niet besluit met een triomfantelijke overwinning, maar de muziek rustig laat verglijden tot aan het einde, met dezelfde noten als waar hij de symfonie mee begon—een laatste, nostalgische herinnering: Frei, aber froh.
© Hugo Bouma, 2014
Comments are closed, but trackbacks and pingbacks are open.