Symphonie Fantastique

Hector Berlioz (1803-1869)
Symphonie Fantastique op. 14 (1830/1845)

De jonge Berlioz was een prototype romanticus. Hij las veel, werd aan de lopende band onmogelijk verliefd, en weigerde in de voetsporen van zijn vader, een arts, te treden om zich toe te leggen op zijn passie, de muziek. Componeren leerde hij zichzelf, door partituren uit de conservatoriumbibliotheek te bestuderen. Ook typerend voor zijn status als muzikale “outsider” was dat hij nooit piano had leren spelen, maar enkel de volkse instrumenten gitaar en fluit. Het kan heel goed dat juist Berlioz’ gebrek aan formeel muzikaal onderwijs leidde tot de uiterst vernieuwende Symphonie Fantastique. Dit was namelijk nog nooit vertoond: een symfonie, het summum van de abstracte muziek, met een onmisbare en onmiskenbare verhaallijn, die de componist er zelf bij leverde. Hij omschreef het werk als een opera, waarin niet gezongen wordt. Het verhaal kan tamelijk autobiografisch opgevat worden. In 1827 had hij een jonge Ierse actrice, Harriet Smithson, zien spelen in twee Shakespeare-tragedies, en hij raakte, romanticus als hij was, zó door haar geobsedeerd dat hij deze symfonie voor haar schreef–zónder dat zij wist dat deze over haar ging. Pas drie jaar na de première drong dit tot haar door, en uiteindelijk trouwde ze zelfs met Berlioz. Het was echter geen lang huwelijk, al was het maar omdat ze elkaars taal nauwelijks spraken.

De symfonie, met de ondertitel “Een episode uit het leven van een artiest, in vijf delen” gaat puur over deze obsessie, die in alle delen terugkomt als een melodie, vrolijk, melancholisch en verlangend tegelijk. De artiest vergiftigt zichzelf met opium, waardoor hij “in een diepe slaap wegzakt, begeleid door de vreemdste visioenen”. Het eerste deel, getiteld “Dromen, Passies” opent met een omschrijving van de artiest in kwestie, melancholisch, romantisch, passioneel. De telkens terugkerende melodie, of “idée fixe” openbaart zich, slechts begeleid door hartkloppingen van de lage strijkers, waarna de muziek langzaam maar zeker afdaalt in passionele waanzin. Het moment dat de hallucinaties ten gevolge van de opium intreden is ook duidelijk te horen als een eindeloze, dwalende hobo-solo boven een kolkend, onstabiel orkest. Deel één eindigt ineen diepe, bijna religieuze slaap. Hierna volgt het eerste visioen. De artiest waant zich op een galant bal, waar met harpbegeleiding een wals wordt gedanst. Plotseling ontwaart hij in de mensenmassa het gezicht van zijn geliefde. Zijn adem stokt… maar ze is alweer verdwenen. Even later ziet hij haar nog eens. De tijd lijkt stil te staan, maar voor hij haar kan bereiken walst de hele menigte over hem heen. Deel 3, “Op het platteland” opent met twee herders, die elkaar signalen geven over de heuvels. In het idyllische landschap ligt de artiest te dromen, tot hij háár denkt te horen in de verte, maar ze blijft uit het zicht. Het ene herdertje blijft roepen, maar krijgt geen antwoord meer. Een verre onweersbui weerklinkt.

De laatste twee delen zijn niet anders te omschrijven dan als een “bad trip” van de gedrogeerde held. Hij heeft zijn geliefde vermoord en wordt onder luid gejuich naar het schavot geleid met een woeste mars. Zijn laatste ogenblikken worden gevuld met de gedachte aan háár, waarna de bijl genadeloos neerkomt en zijn hoofd naar beneden doet stuiteren. In het vijfde deel is de hallucinatie compleet. Om middernacht komen alle monsters, geesten, skeletten en heksen naar buiten voor een duivelse rondedans, begeleid door doodsklokken en de middeleeuwse melodie van het Dies Irae, de katholieke dodenmis. De romantische melodie van zijn geliefde is verwrongen tot de akelige schaterlach van de opperheks, en de symfonie, wellicht de eerste psychedelische muziek uit de geschiedenis, eindigt onder geratel van beenderen met de eeuwig gekwelde kunstenaar, schreeuwend op zijn eigen graf.

 

© Hugo Bouma 2013

Comments are closed, but trackbacks and pingbacks are open.